WM: Atelier Wijnstraat/Wijnhaven

Henk had prachtig werk uit Zeeland meegebracht.

(1934)
Henk had prachtig werk uit Zeeland meegebracht. Hij had er de Zeeuwse boer en de Zeeuwse vrouw geschilderd, en in steen vereeuwigd. Het Zeeuwse land met zijn erwtenruiters, alsmede de zee. Ik was er van onder de indruk, wat Henk in een jaar had gemaakt. Wat een geweldige werkdrift heeft hij daar steeds gehad, maar vooral ook wat een kwaliteit hadden zijn schilderijen, en wéér heel anders dan zijn werk van vóór zijn verblijf in Zeeland. Het meest eigenaardige van hem was wel zijn houding tegenover zijn werk. Ik kon niet aan hem merken dat hij blij was met zijn nieuwe werk. Hij deed alsof het vanzelfsprekend was dat hij zoveel werk had klaargekregen, en even gewoon dat de kwaliteit op zeer hoog niveau stond, alsook de verfbehandeling. Het leek hem allemaal gemakkelijk af te gaan. Ik zeg 'leek', want makkelijk was het beslist niet. Ik weet dat hij er hard tegenaan heeft moeten gaan, en dat het hem een stuk van zijn leven kostte. Hij gunde zich immers geen recreatie, geen relaxen. Als je hem in zijn stoel aantrof, was hij nog aan het werk, met zijn geest. Je moest van goeden huize komen, wilde je hem dat nadoen. Ik kon het in ieder geval niet. Daarin verschilden we hemelsbreed.

Maar nu had Henk mij gevraagd of ik zin had mee te gaan, om te zien of er soms niet te ver buiten de stad een huisje te huren was. Want ma het jaar Zeeland kon hij moeilijk de stad verdragen. Hij had de smaak van het buitenleven te pakken. We zijn toen zowat alle grensplaatsjes afgereisd. In Rhoon vonden we een heel huis met rondom een tuin. Het leek wel wat op een groot herenhuis. Het stond op een dijk. Heel Rhoon bestaat zowat uit dijken, maar wel mooie dijken, begroeid met zware bomen, in die jaren tenminste, want ook van Rhoon hebben de tegenwoordige sloopmaniakken een puinhoop gemaakt.

Wij hebben toen het huis niet van binnen kunnen bekijken, omdat niemand wist wie de sleutel van dat kapitale huis had. Wel wist iemand te zeggen dat de huur nogal hoog was: 6 gulden per week. Ik weet niet hoe Henk deze mededeling van die dorpsbewoner verwerkte, maar ik viel van verbazing zowat op m'n kont. "Henk", zei ik, "niet nadenken, te weten zien te komen wie deze filantroop is en huren dat huis. Zo iets krijg je nooit meer aangeboden." Maar Henk dacht toch na, wist ik later. Hij vroeg zich af of zijn vrouw in Rhoon zou willen wonen. Nou, die wilde toevallig níet in Rhoon wonen, omdat zij dat te ver van de stad en de magazijnen vond, waar zij graag in rondslenterde. De tocht met het treintje naar de stad duurde volgens haar te lang, en de frequentie was te laag. Als ik Henk was geweest, had ik haar met alles ervan proberen te overtuigen dat het wonen in Rhoon gezond was enzo, vooral voor haar zwakke longen en maag, waar zij altijd zo over klaagde, en dat het zowat te geef was.

Maar nee, het ging niet door. Zodoende kwamen we dan aan de Rotte in Bergschenhoek terecht, op een andere dag, toen we er weer op uit waren gegaan. Wat we daar vonden was in flagrante tegenstelling met het huis in Rhoon: een piepklein scheefgezakt huisje, dat waarschijnlijk vroeger de woning was geweest van een boerenarbeider, of dagloner. Het huisje stond duidelijk te vergaan. Grote gaten zaten er onder in de buitenmuur, waar de ratten en katten vrij in en uit konden kruipen. Ik dacht toen dan ook dat het door dat gedierte bewoond werd. Achter, tegen de boezem aan, was er een schuurtje, met weer dáárachter, hangend boven het drabbige water van de boezem de plee. WC was een te net woord voor dat scheefgezakte kreng van een ding. Het huisje had één kamer met twee bedsteden naast elkaar, en een soort woonkeukentje. Langs een steile trap vanuit de woonkeuken kwam je op een vliering, zolder was een te rijk woord voor dat bouwsel.



Het huis in Rhoon vond ik gewoon een paleis, in verhouding met dit krot. "Een ruïne", zei ik tegen Henk. Maar het leek wel of hij de afstand vanaf dit krot tot aan de bus en de tram aan het berekenen was. "To zou van hier op de fiets naar de bus of tram kunnen om naar de stad te komen", zei Henk. Ik was verbaasd, en vroeg: "Moet je daarom per se dit krot huren? Moet je eens zien wat je eraan moet repareren." "Dat zou ik Arie kunnen laten doen. Die ene bedstee laat ik er uit slopen, en de andere kan een kleerkast worden. In de schuur maak ik dan m'n werkplaats ."


Henk en To aan de achterzijde van het huisje, waar de ingang was, toen ze
het nog niet betrokken hadden

Ik weet niet of zijn vrouw dat stuk bouwval in die staat ooit heeft gezien. In ieder geval, Henk huurde dat huisje van een boer die zijn boerderij aan het begin van de weg had. Hij vroeg er niet veel huur voor, dat is waar, ik meen f 1,50 per week. Maar er moest ontzettend veel aan worden opgeknapt en verbeterd. Toen zij er reeds jaren woonden bleef Henk nog verdere verbeteringen aanbrengen, zoals een badhok met WC en dergelijke, en in de keuken voor To een nieuw aanrecht met warm water. Ook de werkplaats liet Henk later door zijn zwager Arie vergroten, zodat hij zijn schilderijen makkelijker kon opbergen.



Maar wat er ook aan het huisje werd en was verbeterd, het bleef er allemaal even vochtig. Dat kon ook niet anders. Het huisje lag met de fundering onder het peil van de Rotte en de boezem. Als je wat te diep de spa in de grond stak, zat je in het grondwater. Er was één aardigheid aan, en dat was de tuin waar Henk en To een paradijsje van wisten te maken. Het was in de verre omtrek bekend, zelfs bij de stadsmensen die in de zomer op zondag langs kwamen fietsen of wandelen. Zij bleven dikwijls naar de bloemenweelde staan kijken. Zo werd het huisje bekend als het huisje waar die schilder woonde, je weet wel met die mooie bloementuin. Dat was dan ook het enige voordeel: een reclameobject.

Ik moet zeggen, dat ik alle bewondering heb gehad voor wat Henk met de hulp van zijn zwager Arie nog van dat krot wist te maken, zij het met veel moeite en kosten. Maar nog meer heeft het mij verwonderd, dat zijn vrouw het op kon brengen, om in dat schimmelvocht te willen wonen. Naar mijn inzicht heeft zij, ondanks haar zucht naar de stad, niet Henk's verlangen naar het land willen dwarsbomen, en alle vocht, ongedierte en ongemak voor lief willen nemen. Ik heb mijn schoonzuster altijd als iemand gezien die verwend was en wérd door m'n broer. In den beginne heb ik steeds gedacht: jongen, daar woon je niet lang, dat neemt je vrouw niet. Tot mijn verbazing heeft hij er tot zijn dood in 1949 gewoond.

Het atelier aan de Wijnstraat 109

Het was nu zo, dat de werkplaats in de Wijnstraat officieel aan mij werd overgedragen. Henk bleef aan de Rotte werken, maar het werk dat hij voor zijn vertrek naar Zeeland had gemaakt, alsmede het meeste werk uit Zeeland, bleef in de werkplaats in de Wijnstaat.

En nu - in tegenstelling tot wat er steeds werd en nóg wordt geschreven, te weten, dat het werk van hem in zijn atelier aan de Wijnstraat, en aan de Wijnhaven verbrandde door oorlogshandelingen - dit: "Wim", had Henk mij gevraagd, "vind jij het goed dat mijn werk nu op jouw atelier blijft, want ik heb daar aan de Rotte niet te veel ruimte om het werk te bergen. Ik ben wel van plan de schuur wat ruimer te laten maken, maar nu nog niet." Ik had geen bezwaar, allicht. Echter, was er maar wél ruimte geweest, of had hij de schuur maar wel direct groter laten maken, dan was er niet zoveel mooi werk verloren gegaan.

Naar de Wijnhaven 105
(1936)
Vier weken, of daaromtrent, na de operatie (darmoperatie in verband met, naar wat pas na de oorlog bleek, de ziekte van Crohn), stond ik weer op straat. Niet veel wijzer, alleen, dat ik geen aanval meer had. Ik vergat de hele geschiedenis gauw toen ik weer aan het werk ging, nu in de nieuwe werkplaats aan de Wijnhaven.

Juist voordat ik naar het ziekenhuis moest, had ik de verlaten werkplaats van collega Labots kunnen betrekken, omdat hij in de wijk Kralingen een werkplaats aan de Oostzeedijk aan zijn woning had. Hij vond dat beter omdat zijn vrouw ook al een dagje ouder werd en het voor haar beter was als hij niet meer naar de stad ging iedere dag, zo had hij me verteld. Nou, ik was er reuze goed mee uit de brand. Ten eerst was het een machtige ruimte, groter dan in de Wijnstraat, en ten tweede moest ik het pand van de Bank voor Handel en Scheepvaart, waar onze werkplaats jarenlang was geweest ontruimen. Dit werd me door de directie (in dit geval mijn huisbaas) schriftelijk medegedeeld. Op mijn vraag wat de reden daarvan was, werd me gezegd dat zij een andere bestemming voor het pand hadden, juist ook nu dat reeds de bonthandel, zowel als de theehandel van Van Andel vertrokken waren.

Het viel me rauw op m'n maag toen ik het bericht kreeg, want waar moesten we met al dat werk heen, ook nog met wat er van Henk stond. Voordat we in de gaten kregen dat het atelier van Labots leeg stond, had ik met Henk, die ik had gewaarschuwd dat we van het pand moesten verdwijnen, overal al gekeken waar we iets geschikts konden vinden. Er waren genoeg lege appartementen te huur, maar de meeste waren niet geschikt om er een schilderswerkplaats van te maken. Totdat ik op een gegeven moment tegen Henk zei: "Gek hè, ik zie de oude Labots de laatste tijd niet meer voor het raam van zijn werkplaats. Zou hij ziek zijn? Ander zwaaide hij nog wel eens naar me." (Wij konden van de achterkant van onze werkplaats de ramen van Labot's werkplaats zien) "Misschien is hij verhuisd", dacht Henk, "laten we eens gaan kijken." En inderdaad, zijn huisbaas, de directie van het assurantiekantoor Kraemer, Van der Kooy & Cie wist ons te vertellen dat Labots verhuisd was. Wij vroegen direct of wij dan ervoor in aanmerking konden komen de werkplaats te huren. Er was geen bezwaar, dus pakten we onze spullen en brachten we die op eigen kracht naar de Wijnhaven 105.

Henk was er zodoende ook mee uit de brand. Want het was zo'n grote ruimte dat al het werk van Henk makkelijk mee kon: "Als jij er tenminste geen bezwaar tegen hebt," vroeg Henk. Nou dat had ik niet, want we konden in die ruimte wel met een fiets rijden. Waar vind je tegenwoordig nog zoiets. Er was zelfs nog een vliering boven de werkplaats, daar legden we alle etsplaten van Henk en wat ander zwaar werk (beeldhouwwerk) neer.

Ik was blij met de grote ruimte. Er was wel een bezwaar, maar daar was niet aan te doen. De conciërge, de heer S. Buddenbaum, had direct naast mijn deur een klein kamertje, waar hij privé als hobby postzegels verzamelde. Aangezien hij alleen maar voor koffie en thee voor het kantoorpersoneel en de directie hoefde te zorgen, zat hij hele dagen in dat kamertje postzegels te sorteren. Dat was zijn zaak, maar het vervelden vond ik in het begin, dat hij door zijn raam alles zag wat er bij mij in en uit ging. Daar moest ik eerst even aan wennen, maar ik had de oude Labots er nooit over klagen. Dus het zal wel meevallen dacht ik, en dat was ook zo. Het was me dan ook een pand. Je liep elkaar niet in de weg. In vroeger jaren, dat wil zeggen in Wijnhaven, die bestond uit een prachtige ruime marmeren hal. De parterre bestond uit twee kamers als zalen zo groot. Daar had de heer Kraemer nu zijn kantoren, met daarnaast een ruimte die vroeger een keuken moet zijn geweest. Verder ging je met een brede gebeeldhouwde trap naar de etage-appartementen.
Terug naar Herinneringen