WM: Dood van Vader

17 mei 1931   De dood van vader

Vader had nu een wachtje, zoals hij het noemde, van 's avonds 9 tot des morgens 7 uur, aan de nieuwbouw van het Zuiderziekenhuis aan de Groene Hilledijk. Wij hadden in die dagen een hond, een soort kleine herdershond, geen rashond, maar een leuk dier. Vader nam de hond mee naar de wachtpost, eigenlijk meer voor de gezelligheid; als waakhond en beschermer van vader was de hond waardeloos.

Ik zie vader nog staan. Een dag of drie voor zijn dood liet hij me een dood kanarievogeltje zien. Spijtig stond hij naar het beest in zijn hand te kijken. "Die is de eeuwigheid in," zei vader, "het was zo'n goede kanarie." "Ja vader, je vogels zitten daar in dat kolenhok niet zo best: een beetje te weinig zuurstof, zou het niet?" vroeg ik. Nou dat zag vader niet als oorzaak. Maar dat zijn vogels in de Ackersdijkstraat beter zaten, was volgens hem wel zeker. Hij gaf moeder niet direct openlijk de schuld van de slechte kanariekweek, maar het zat wel in zijn woorden opgesloten. Wie heeft toen de problemen van vader gezien? Wie van ons bekommerde zich om de hobby van vader? Moeder zeker niet.

Zaterdag 16 mei, drie dagen na mijn verjaardag, komt vader terug van de stad, waar hij aan het kantoor van de firma Snijders aan het Bospolderplein, zijn salaris was gaan halen. "Ik weet niet wat me overkomt," zei vader, "ik ben drie keer op een stoep moeten gaan zitten, ik kon bekant niet meer vooruit, en ik heb, hier, pijn aan m'n borst." Hij klopte met zijn vuist op zijn borst, om het als het ware weg te kloppen. "Ik geloof dat ik de eeuwigheid in ga, want dit zit niet goed." Hij stond daar in de kamer, en het was hem aan te zien dat hij zich niet goed voelde. Vader, die anders altijd een kleur op z'n gezicht had, zag nu doodsbleek. "Nou vader," zei ik, "je gaat niet zo gauw dood hoor, dat heb je wel aan mij gezien." Hadden we toen geweten, en ook de dokters, wat nu (1977) een schooljongen weet van hartinfarcten en die soort hartaanvallen, dan hadden we direct de dokter moeten waarschuwen. Maar ook dokters wisten toen nog niet veel van wat nu dagelijkse kost is.

Vader liet zijn eten staan. Dat was het bewijs dat het niet 'zomaar wat zeggen' was van hem. Des avonds ging vader zoals gewoonlijk zijn wachtpost betrekken aan de Groene Hilledijk, waar hij een werkkeet had staan. Daar kon vader een vuurtje maken om zich tegen de nachtelijke kou wat te beschermen. De andere morgen, bij zijn thuiskomst, vertelde hij moeder dat hij als gewoonlijk z'n kacheltje had aangemaakt, maar dat hij het koud bleef houden, en dat de pijn nu verspreid was tot over zijn armen. Vader had nog een boterham gegeten, en was daarna naar bed gegaan.
Tegen één uur ging moeder uit de voorraadkast wat aardappelen halen in het kamertje waar vader lag. Opeens hoorden we moeder roepen dat we moesten komen kijken, want vader lag er zo vreemd bleek bij. Ferrie, Jo en ik renden naar boven met het voorgevoel "vader is dood". Zo was het ook. Vader lag daar, met opengezakte mond, gesloten ogen, alsof hij nog wat lag te rusten, de beide handen achter zijn hoofd gevouwen, maar, met de doodskleur op zijn gezicht. "Moeder, vader is dood," konden we alleen maar zeggen.
We raakten toch even in paniek, want het kwam zo plotseling. Lang kon vader nog niet dood zijn, want hij was nog warm. Aan zijn schoon ondergoed, dat hij uit de vouwen had gehaald, konden we zien, dat hij bezig was geweest op te staan.
Jo rende naar Oscar aan de overkant van de straat om het bericht over te brengen. Dat had Jo waarschijnlijk een beetje te paniekerig gedaan, want de kinderen van Oscar begonnen als gekken te gillen, en wilden hun vader naar ons volgen. Oscar kon ook niet anders dan constateren, dat vader was overleden.

Het eerste dat we deden was een dokter bellen. Maar het was zondag, en dan zijn veel dokters er niet voor te vinden er even gauw op uit te trekken. Onze huisarts Deckhuizen was er in ieder geval niet. Eindelijk kregen we een arts te pakken, dr. Adams, een halfbloed. Hij maakte de verklaring in orde dat vader aan een stille beroerte was overleden. (Nu weten we dat vader aan een hartinfarct moet zijn overleden.) "Laat hem maar gauw afleggen," zei dr. Adams, "voordat je vader helemaal koud is." We vonden een vrouw bereid die aan de Dordtsestraatweg woonde. Zij deed het als bijverdienste.

Moeder ging voor en achter lakens voor de ramen hangen, wat een verschrikkelijke sfeer gaf. Moeder was er niet van af te brengen. Dat was traditie in Brabant, en dat zou zo 14 dagen moeten blijven.

Ik had reeds heel wat mensen in het ziekenhuis zien sterven, maar het overlijden van vader greep me zodanig aan, dat ik ervan moest overgeven.

De maandag kwam er een politieagent aan de deur, en vroeg of hij vader even mocht zien. Dat was, meen ik, om te controleren of vader geen gewelddadige dood was gestorven. De agent zei: "U mag uw vader wel gauw laten kisten, want hij is niet ziek geweest." Hij bedoelde zijdelings: je vader begint al te ruiken. Inderdaad, hij had gelijk. Hadden we nu maar het raam opengegooid. Maar moeder wilde dat niet, en verstandige buren, die en passant vroegen of zij mijnheer Chabot eens mochten zien, waar we niet aan begonnen, zeiden tegen moeder, dat ze beslist geen ramen moest openzetten, omdat dan het lijk ging opzetten, met de kans dat het lijk open zou kunnen barsten. Waren die ouwehoeren nou zelf maar opengebarsten, want we hebben het geweten. We konden de penetrante lijkenlucht beneden ruiken. Boven was het niet uit te houden. Vader konden we zelf niet meer zien, of laten zien: de lucht in het kleine kamertje was te snijden.

De jongens die vader in de kist moesten leggen hadden een mooie job, dat moet ik zeggen. Zij wisten me te vertellen dat het dom was geweest om alles dicht te houden, want het maakt niks uit wat betreft de ontbinding. Ja, dat beseften we wel. Het eerste dat zij dan ook deden was de ramen open gooien.

We hadden allemaal, zo goed en kwaad als ging, beneden onze slaapstee opgeslagen. Dat wou moeder zo hebben: waarschijnlijk een overblijfsel van een zekere mate van bijgeloof, dat de dode alleen moet zijn vanwege zijn zielenrust. Wij vonden het echter om een andere reden beter. We konden onmogelijk in die penetrante lucht een gezonde slaap genieten, daarom.


Vader

De samenloop van omstandigheden wilde, dat Henk de zondagmiddag aan huis kwam om afscheid te nemen, omdat hij met To voor een week of wat met vakantie naar Parijs wou. Dat ging toen niet door, het moest worden uitgesteld. Hij kon nu, als zijnde de oudste, de begrafenis regelen met de bedienaar. (Dat gemarchandeer zou ook wel eens uit de wereld geholpen mogen worden). Het is een onverkwikkelijke zaak dat er aan een arm mens nog verdient moet worden, van de wieg tot en met het graf.

Toen de kraai kwam om de begrafenis te regelen, vroeg Henk aan de doodbidder of het soms mogelijk was dat er van het verzekerde bedrag nog iets voor de weduwe over kon blijven, gezien de moeilijke crisistijd waar we op dat moment in zaten. We wisten wel dat een verzekeringsbedrag altijd precies opging aan een begrafenis, zo leep waren ze wel. Ik meen te weten, dat Vader voor een 250 á 300 gulden was verzekerd, voor die tijd een redelijk bedrag. Je had er geen staatsbegrafenis voor, maar toch behoorlijk. Henk werd in ieder geval de zakenman die we nooit in hem hadden vermoed. "Kijkt u eens," zei de Kraai, "het bedrag is eigenlijk krap aan. Als u tenminste een teraardebestelling voor uw vader wilt, die de toets der kritiek kan doorstaan." Nou Henk had geen last van kritiek, en hield voet bij stuk, dat er voor dat geld best een zeer redelijke begrafenis te doen zou zijn, plus wat geld voor Moeder. Toen begon de kraai te versoberen. "Kijkt u eens mijnheer," begon hij, "het kan natuurlijk wel, maar dan krijgt u voor Vader natuurlijk geen klasse uitvaart." Daar hadden we ook geen behoefte aan, we zijn eenvoudige mensen. "Wat had u gedacht voor uw Moeder aan geld?", vroeg de kraai. "Nou, een vijftig gulden," zei Henk, "dat zou voor m'n moeder mooi zijn om de eerste weken het gemis van het salaris van m'n Vader te overbruggen." "Oh, nou, laat me eens kijken," zei de kraai weer, en hij dook in zijn prijscourant. Na lang rekenen kwam hij uit de bus met: "Dan krijgt uw Vader een gewone eiken kist, een derde klas vervoer, dus geen witte handschoenen voor de dragers, geen lampjes aan de vier hoekstijlen van de wagen, en een vierde klas graf." We werden bijna beroerd van die vent met z'n klassengeouwehoer. Nadat hij de adressen had genoteerd voor het versturen van de rouwbrieven, ging de piëteitvolle doodbidder met hoedje in de hand, en een lang gezicht de deur uit. "Een strop", zal hij hebben gedacht, "die rotlui gunnen me geen lekker winstje.

Om nog even terug te komen op het bijgeloof in die bijzondere omstandigheden, wat tegelijk de onkunde bij de toen oudere mensen demonstreerde: onze Nellie, die in de laatse maanden van haar zwangerschap liep, mocht van haar schoonmoeder Vader niet zien, toen hij pas gestorven was. Want het zou volgens Nellie d'r schoonmoeder kunnen gebeuren dat het met het kind niet goed zou gaan; het zou mismaakt, of iets dergelijks, op de wereld kunnen komen; het leven zou ongeluk en tegenslag voor het kind in petto kunnen hebben.

Op de dag van de begrafenis werd het druk in huis. De familie uit Sprang en Capelle was aangekomen, om Willem de laatste eer te bewijzen. Er werd druk gepraat over alles en nog wat. Ook dat er tussen Piet de Spuy (Piet Spuijbroek) en Kees Oostdijck, "Keeske de verver", onenigheid was over het schilderen van Piet de Spuy z'n huis. Daarom ook was tegen de traditie in, niet Piet zelf, maar zijn vrouw, tante Kee, naar Rotterdam gekomen.

Ik zat dat allemaal eens op te nemen en aan te horen, en dacht: zo'n begrafenis is eigenlijk voor die lieden een feest, want dadelijk, na de begrafenis krijgen ze broodjes en koffie, en een borrel.

Ik zag hoe de bedienaars moeite hadden de kist door de smalle draai van de trap krijgen. Vader moet nu rechtop staan in zijn kist, dacht ik. Ik vond het idee eng.

Ik ben toen niet meegegaan om Vader te begeleiden. Ze vonden het voor mij in verband met het uitzonderlijk gure weer, beter thuis te blijven, omdat ik pas uit het ziekenhuis was ontslagen. Zelfs de hoofdkraai vond het voor mij vanwege kouvatten Ik heb mij toen, indachtig de pleuritis van '28, erbij neergelegd de wijste weg te bewandelen.

Toen de familie na een paar uur terugkwam, begon het feest opnieuw. Jo vertelde mij, dat de weg naar het kerkhof een verschrikking was geweest. Er was aan de lange weg geen eind gekomen. Af en toe had hij door een kier van het zwarte gordijntje van de volgkoets geloerd om te zien waar zij waren. Het ging toen nog allemaal met paardentractie. Maar wat te denken van de twee of vier dragers die met hun parapluutje, regen of geen regen, voor de lijkwagen moesten lopen met een gangetje als van een snelwandelaar. Als die mensen 's morgens eventueel reeds een katholiek waren gaan begraven die ook niet bepaald in de omgeving van de begraafplaats woonde, dan kun je uitrekenen dat ze dagen maakten van zo'n uur of vijf wandelen. Zij deden dan ook ongewild aan de slanke lijn. Ik heb tenminste in die tijd nooit een dikke doodbidder gezien. Alleen de koetsiers konden nog wel eens corpulent zijn.

Nadat de familie onder druk gepraat, alsof zij op een bruiloft waren, broodjes en koffie had genuttigd, nam men afscheid. Zwager Oscar deed hen uitgeleide.
Eenmaal in de stad stelde "Keeske de verver" voor in een café nog een neutje te nemen. Dat werd door de rest van de familie een goed idee gevonden. En zo, na nog een partijtje biljart door de mannen, ging het feestgezelschap naar de trein om huiswaarts te keren. Ja, waarom ook niet, waarom geen feest gemaakt. Er zijn in de verre binnenlanden stammen die dat al eeuwen doen. Het dodenfeest, met alle ceremoniën die je maar bedenken kunt. De christelijken zouden dat zeer eker moeten doen, want zij zijn het immers die stellig geloven dat de ziel van de overledene naar een beter leven gaat: naar het paradijs, waar het eeuwig licht en zalig is. Voor ons was het na de begrafenis niet uit te houden vanwege de rotsfeer die er was, doordat Moeder er niet van te overtuigen was, dat het nergens dienstig voor was om de witte lakens zo lange tijd voor de vensters te laten hangen. De eerste week vond zij het niet eens goed dat we de lakens opzij deden om eens naar buiten te kunnen kijken. Je wist verdomd soms niet wat voor weer het buiten was. Ik ging dan ook maar zoveel mogelijk de straat op. Dat kon, want na de gure dagen sloeg het weer na 22 mei ineens om tot het prachtigste lenteweer dat men zich kon wensen. Langs de Dordtsestraatweg was gelukkig nog niks verpest door huizenbouw en zo. De roekenkolonie zat hoog in de kruinen van de iepenbomen. Zij waren druk doende hun nesten in orde te maken. Je moest wel oppassen dat je niet werd bescheten als je onder de bomen liep, met blauw bessensap.

Wat moeder betreft: waar wij dachten dat zij na de dood van Vader een geestesinzinking zou krijgen, kwam deze verwachting gelukkig niet uit. Integendeel, Moeder fleurde juist zienderogen op. Dat was ook eigenlijk te begrijpen: de spanningen in het huwelijk van Vader en Moeder de laatste jaren, vielen nu weg, en waren in één keer opgelost. Moeder kon nu helemaal leven voor haar zoons die nog thuis waren. De onverwachte dood van Vader moet voor moeder een uitkomst zijn geweest; nu hoefde zij haar slaapstede niet meer op de kleermakerstafel in orde te maken, wat een zeer onverkwikkelijke situatie was geweest. Moeder wist haar opluchting goed te verbergen voor iedereen.


Twee vissen 1931: Henk Chabot                                        Foto: Sjaak van den Akker

Broer Henk maakte voor Vader's graf een klein monumentje. Op een betonnen sokkel plaatste hij twee vissen in zandsteen. (wellicht omdat een "chabot" een zoetwatervissoort is; Koos) Volgens mij was het beter in de geest van Vader geweest als Henk een reliëf had gehakt met als motief een paar vogels. Vader was meer een vogelliefhebber. Vissen kwamen in zijn kraam niet zo te pas, al ging hij wel mee als Ferrie ging vissen met de hengel. Eigenlijk vond ik een gedenkteken op een graf uit den boze, want als je geen familiegraf kan betalen, waar dan misschien een gedenkteken nog enige functie heeft, is het bij een algemeen graf niet nodig. Zeker niet voor onze familie, van wie nooit iemand naar een graf gaat kijken. Want dan vraag ik mij af, voor wie maak je dan een monument. Toch niet voor vreemden die de overledene nooit hebben gekend. Wij zijn één keer teruggegaan om het werkstuk van Henk op de plaats van bestemming te zien, daarna nooit meer.
Mogelijk dat wij er te nuchter voor zijn om wekelijks, zoals veel mensen doen, er een bedevaart van te maken. Maar als die mensen er behoefte aan hebben om tegen een steen aan te kijken, dan moeten zij dat doen. De dode komt er niet door terug. Trouwens, ik vind dat het begraven van lijken uit de tijd zou moeten zijn, omreden het feit dat het zeer onhygiënisch is. Als je bedenkt wat daar onder in de aarde voor een proces plaatsvindt. De gedachte daaraan is om van te gruwen. Ten tweede komt er onherroepelijk plaatsgebrek met deze overbevolking, en zullen ze een soort massagraven moeten gaan aanlegen, wat nu al in het klein gebeurt. Onze zus Cor ligt nu reeds in een graf van 16 begravenen. Daarom hebben wij ons de laatste jaren laten verzekeren voor crematie.

Het is altijd zo, dat wanneer een verandering plaatsvindt in een gemeenschap, in dit geval die van ons vier personen, men moet wennen aan zo een verandering. Als er aan tafel gegaan werd, verwachtte je Vader direct op zijn stoel. Of, als hij niet thuis kwam op de tijd die je van hem gewend was, was je bijna geneigd te vragen: "Komt Vader niet?" Dat kon soms weken duren. Jammer vind ik het, nooit, zoals ik van Moeder heb gedaan, van Vader een portretstudie gemaakt te hebben. Er zijn ook geen goede foto's van Vader waarnaar ik zou kunnen werken. Toch zal ik binnenkort proberen naar een klein fotootje van Vader's kop een portret te schilderen (zie hoger).
Terug naar Herinneringen