De beginjaren I

De Schoterbosstraat was voor de oorlog van '40-'45 een straat die liep van de Hofdijk tot aan de Teilingerstraat, en werd doorkruist door de Zomerhofstraat. Ze lag in het centrum van Rotterdam. Lag, want nu ik dit schrijf is de straat gesloopt. Die hele volksbuurt wordt op het ogenblik tot één woestijn herschapen door de heren stadsontwikkelaars, of hoe noem je zulke hobbyisten die niets liever doen dan afbreken.

Toen die intieme volksbuurt nog bestond was het op 13 mei 1907 dat er in een wat donkere kamer mijn wieg werd gezet.
Vader en moeder waren in 1906 naar Rotterdam gekomen vanuit Sprang in Noord-Brabant, en hadden een kleine woning betrokken in deze straat. Hoe en wat voor woning het was weet ik alleen omdat moeder mij daarover wel eens had verteld; ik heb er alleen mijn luiertijd doorgebracht. Waarom vader en moeder met hun toen vier kinderen naar Rotterdam kwamen hoorde ik later ook uit moeders vertellingen. Het was harde noodzaak geweest, anders had vader toch zeker niet naar Rotterdam gekomen uit zijn toen nog zo rustig en lieflijk dorp. Moeder, die veel intelligenter was dan vader, zag de dingen die gingen komen vooruit. Zij was veel economischer ingesteld dan vader die zich heel wat minder zorgen maakte over hoe de financiële eindjes aan elkaar geknoopt moesten worden.

Nu nog vind ik het jammer dat mijn ouders niet in Brabant konden blijven wonen; zeker is het dat ik er nu nog zou wonen, zoals mijn neven en nichten, want ik houd erg veel van het "Brabantse land". In mijn jeugd heb ik veel gelogeerd bij mijn tante --Kee Spuijbroek-- een zuster van mijn moeder. Ik ben bijna een chauvinistisch Brabantliefhebber, daar kan ik niets aan doen; het is nu eenmaal zo.

Wim ChabotBuurtschap Labbegat

Sprang was een prachtig dorp, omgeven door weelderige korenvelden, oude boerderijen, echte Brabantse met de koeienstal aan de woonkamer. Wel niet hygiënisch maar wel interessant. Nu zijn die boerderijen voor het grootste deel gemoderniseerd. Er is veel afgebroken en nieuwbouw voor in de plaats gekomen die niet allemaal even mooi te noemen is. Ook weer door eerdergenoemde vernieuwers die maar wat aanklooien en de lelijkste bouwsels tussen de nog mooie overgebleven mooie oude boerderijen zetten. Ik denk wel eens, moeten die kloten van monumentenzorg daar nou niet afblijven of zal het hun zo een zorg zijn? Eén bouwwerk in Sprang blijft als een rots in de branding staan en zijn historische glorie uitstralen. Dat is de prachtige Nederlands-Duits hervormde kerk; machtig rijst zij boven de korenvelden uit, als een massief godsteken. Nu zou ik bijna durven zeggen: "De heren vervloekelingen zijn mijn Sprang aan het verpesten."

Ik logeerde in mijn schoolvakantie eigenlijk nog het meest bij een jongere zuster van mijn moeder in 's Grevelduin Capelle aan de vaartkant, maar ik was toch ook heel dikwijls in Sprang. Daar speelde ik met mijn neven, Piet en Jos van den Hoven, kinderen van een jongere broer van mijn moeder. Dat de afstand van Capelle naar Sprang een goed uur lopen was, was in die dagen geen punt, dat deed je gewoon. De jeugd loopt niet meer, de goede jeugdwandelclubs niet te na gesproken.

Vroeger waren de drie dorpen, 's Grevelduin, Capelle-Vrijhoeve en Capelle-Sprang, drie zelfstandige gemeenten met een stadhuis en een gemeenteraad en alles wat er aan de ambtenarij vastzit. Nu zijn de drie gemeenten tot één gemeente samengevoegd. Nu wordt er in één adem gesproken van Sprang-Capelle. Dat is ook weer zo iets van 'gooi maar op een hoop'. Fuseren van bedrijven, supermarkten en dus ook fuseren van gemeenten; een soort supergemeente, een grote superrotzooi.

Noord-Brabant is een katholieke provincie. Het is dan ook merkwaardig dat juist deze drie dorpen aan de "Langstraat" de huisvesting is van overwegend protestantse gelovigen, en wel Nederduits hervormd. Helemaal vreemd is het ook weer niet omdat er nogal wat Franstalige familienamen in de dorpen voorkomen, de zogeheten Hugenoten; zoals ook onze naam een Franse klank heeft. Die Hugenoten zijn daar in de vervolgingsdrift van de inquisiteurs en bloc neergestreken.

Als ambacht speelde de schoenmakerij de eerste viool, daar was de Langstraat beroemd om. Nu begint het er door import uit Italië lelijk uit te zien want ieder jaar moeten fabrieken sluiten omdat niet genoeg opdrachten in de portefeuille komen. We leerden het reeds op school. De Langstraat in Noord-Brabant is de schoenindustrie van Nederland. Het zat er goed in. Het zou ook mooi geweest zijn als de arbeider in de jaren rond de eeuwwisseling niet zo was uitgebuit door de heren fabrikanten, waarvan ook ons gezin slachtoffer was. Ook aan thuiswerkers werd werk afgegeven, zoals dat met vader het geval was. Er werd slecht betaald, maar ook toen al was het een slechte tijd voor de schoenmaker, waarschijnlijk ook reeds door de import die op gang kwam?

Wim Chabot Sprang Oosteinde

Moeder vertelde dat vader geen werk meer had en dat er toch dagelijks eten op tafel moest komen, dat is duidelijk. Het was voor moeder niet eenvoudig om vier kinderen, vader en zichzelf in onderhoud te voorzien. Het moet er dan ook droevig uitgezien hebben voor het gezin Chabot. Moeder kon wel wat in natura van de kerk krijgen maar dat heeft zij nooit willen accepteren. Moeder was daar te trots voor. Zij had teveel zelfrespect om op haar knietjes om een boterham bij de dominee te gaan bedelen. Moeder pakte dan ook direct de koe bij de horens en ging er zelf op uit om werk te bemachtigen. Dat lukte maar gedeeltelijk, meer niet dan wel. Ook maakte moeder van een kamertje een soort winkel waar zij het een en ander ging verkopen; ik geloof zelfs zure haring. Een vervelend punt was ook nog dat zo'n schoenfabrikant zelf een of meer winkels had waar de arbeider die werk van hem kreeg verplicht was om de levensbenodigdheden te kopen. Het was zelfs zo dat zo'n vent zijn werknemers uitbetaalde in natura. Nou, dat zinde moeder helemaal niet, die dictatuur ging haar te ver. Moeder vertelde mij ook eens dat vader toen pantoffels is gaan maken waarmee zij dan te voet naar Tilburg ging om ze daar aan de man te brengen, wat ook al niet zo best ging. Dikwijls kwam moeder met de koopwaar weer terug zoals zij was weggegaan. Vermoeid en teleurgesteld kwam zij dan thuis.

We woonden in die dagen naast de school in Sprang. Achterin de hof hadden zij een of meer kersenbomen staan. Ook die kersen verkocht moeder aan de dorpelingen, tenminste als Henk --een kleine boef-- die ook zo dol op kersen was, er nog wat aan de boom had laten hangen. Er liep ook nog een geit rond te stappen die, behalve liep te eten en verzorgd moest worden, tenminste nog melk gaf; ook die verkocht moeder. Als Henk door moeder werd gesnapt in de kersenboom, riep hij naar beneden: "Ik ben de spreeuwen aan het verjagen, want die vreten al je kersen op". Maar die lieve jongen was zelf wel de grootste spreeuw. Henk was een deugniet die moeder en vader nogal wat last bezorgde. Hij plaagde de schoenmakers die in de zomer voor hun geopende vensters zaten te werken. Daar kregen vader en moeder dikwijls klachten over te horen. Hij moet het op een keer zo bont hebben gemaakt dat vader hem in zijn drift tegen de muur plakte, wat zo hard aankwam dat moeder ervan was geschrokken. Zo waren de zorgen in huize Chabot.

Op moeders aanraden zou vader dan uiteindelijk in Rotterdam gaan zien of daar meer werk te bekomen zou zijn. Inderdaad, het lukte vader om in een fabriek in de Generaal van der Heijdenstraat te gaan beginnen. Vader ging ergens in de kost omdat het niet doenlijk was even heen en weer te reizen. Die kostvrouw was ook alweer niet de goeie. Vader had geen benul hoe hij geld naar zijn gezin in Sprang moest sturen. Nou dat was geen bezwaar, dat zou de kostvrouw wel voor vader doen. Het loon dat moeder kreeg werd met de week minder. Moeder, ook niet gek, ging eens poolshoogte nemen hoe dat zo maar kon. Toen kwam al gauw aan het licht dat vaders loon in de zak van de kostvrouw verdween. Dat werd even een hele herrie. Ik weet niet of er politie bijgehaald werd. In ieder geval heeft dat mens (volgens de overlevering) de schade ongedaan gemaakt. Na die onverkwikkelijke affaire besloot moeder om de hele boel op te pakken en met de kinderen en de huisraad naar de Maasstad te verhuizen. Het was 1906 toen de verhuizing plaatsvond. Henk was toen 12 jaar, onze zus Cor was 9 jaar, Ferrie was 6 jaar en onze Nellie was 2 jaar.
Terug naar Herinneringen